In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

41 Hoofdstuk 1 Geschiedenis op het programma Het humanistische secundair onderwijs was in essentie een actief talenonderricht. In dit onderricht lag de nadruk veeleer op wat vandaag onder de noemer ‘vaardigheden’ valt, dan op kennis. De lectio, recitatio, praecepta, disputatio, declamatio en compositio waren actieve oefenvormen waarmee de leerlingen zelf het schrijven en spreken in Latijn onder de knie moesten krijgen. Het verwerven van deze vaardigheden in het Latijn gebeurde gradueel, doorheen de verschillende jaarklassen. Aan het einde van de rit, na de retorica, werden de leerlingen geacht even vlot te kunnen schrijven en spreken als Cicero.1 Dan waren ze klaar om een carrièrekeuze te maken: ofwel toetreden tot de kerk ofwel een administratieve functie opnemen in de bestuurskaders van de staat, in beide gevallen al dan niet na het volgen van een hogere opleiding aan de universiteit. Voor elk van deze carrièrekeuzes was het beheersen van Latijn vereist.2 Aangezien het kunnen schrijven en spreken naar het voorbeeld van Cicero de enige finaliteit van het secundair onderwijs was, verliep dit onderwijs vakloos. De studieprogramma’s van de humanistische colleges waren niet onderverdeeld in lesroosters of materies. Ze bevatten enkel lijsten met auteurs die per jaarklas moesten worden gelezen.3 Van afzonderlijk geschiedenisonderwijs was dus geen sprake, evenmin als er apart wiskundig, geografisch of natuurhistorisch onderricht bestond. Toch betekende het ontbreken van dergelijk afzonderlijk, vakgericht onderwijs niet dat de leerlingen op school nooit met andere, niet-linguïstische inhouden in contact kwamen. Het privilege dat aan de taalvaardigheden (verba) werd toegekend, zo toonde Annie Bruter aan, impliceerde geen onverschilligheid tegenover inhoudelijke kennis (res). Integendeel, via de studie van het Latijn in de praelectio kregen de leerlingen juist heel wat kennis mee, waaronder ook geschiedenis. Geschiedenis was dus, net zo min als vele andere leerinhouden, niet afwezig in het humanistisch onderwijs. Van groot belang voor de overdracht van zowel historische als andere niet-linguïstische kennis was de te lezen tekst.4 In het humanistisch onderwijs had de tekst die tijdens de praelectio werd bestudeerd een dubbele functie. Enerzijds moest hij de leerlingen voorbeelden van het meest zuivere gebruik van Latijn aanreiken. Hiertoe dienden de leerlingen 1 Caspard, ‘Introduction’, 2; Bruter, L’histoire enseignée au Grand Siècle, 47-48 en Bugnard, P.-P., ‘D’où vient la méthode magistrale?’, 209-210. 2 Over het belang van de Latijnse welsprekendheid in de kerk, aan de universiteit en in de politiek, zie Fumaroli, L’âge de l’éloquence. 3 Bruter, L’histoire enseignée au Grand Siècle, 44. 4 Ibidem, 48. 42 Geschiedenis in het curriculum 42 per zin de grammaticale betekenis van elk woord te achterhalen. Maar anderzijds gold de tekst ook als de meest authentieke bron waaruit inhoudelijke kennis kon worden gepuurd. De teksten die in klas werden gelezen, stonden vol betrouwbare wetenswaardigheden die de leerlingen onbekend waren en daarom een toelichting verdienden.5 Al deze wetenswaardigheden vielen op school onder de noemer van wat de humanisten zelf als eruditio omschreven. Het ging om een ruim aanbod aan feitelijkheden die op allerlei onderwerpen betrekking hadden; van geschiedenis, geografie en politiek tot zoölogie, mineralogie en botanica. Kenmerkend was dat het aanleren van deze feitelijkheden ongeordend verliep. De leraar groepeerde deze wetenswaardigheden niet in categorieën en behandelde ze evenmin in aparte, coherente lessen. Hij lichtte ze door elkaar toe, telkens wanneer ze in de tekst ter sprake kwamen.6 Het toelichten van de eruditio had een dubbel doel. Eerst en vooral was het een middel om de jongeren intellectuele bagage aan te reiken om over te kunnen praten en schrijven. De leerlingen vonden er allerlei informatie in terug die ze in hun voordrachten of steloefeningen konden vermelden. Het ideaal dat hierbij voorop stond, was het retorisch encyclopedisme dat ook door de grote geleerden uit de zestiende eeuw zoals Erasmus en François Rabelais werd nagestreefd. De goede redenaar moest over alle mogelijke onderwerpen in voortreffelijk Latijn een betoog kunnen houden. Daarom ook hadden de leraren bij het behandelen van de eruditio steeds aandacht voor de manier waarop de klassieke auteurs wetenswaardigheden in hun vertoog inschakelden.7 Maar naast deze retorische en intellectuele functie, had de eruditio nog een tweede, meer didactische functie. Ze zorgde voor een aangename afwisseling in de programma’s die louter op taalverwerving waren gericht. De beschrijving van Romeinse feestelijkheden, de evocatie van het antieke theater of de voorstelling van bestaande diersoorten, zij hadden alle tot doel de leerlingen even te verstrooien en zo te voorkomen dat hun aandacht verslapte.8...

Share