In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

171 Hoofdstuk 1 Wanneer de leugen waarheid wordt 1. De organische leugen als wijsgerig en historisch concept In Lying: moral choice in public and private life schetste de ZweedsAmerikaanse filosofe en psychologe Sissela Bok een beknopte geschiedenis van de leugen, beginnend bij de eerste Latijnse kerkvaders en eindigend bij de 20ste-eeuwse wijsgeren.1 Augustinus benadrukte de intentionaliteit toen hij de leugen omschreef als de uitspraak die werd gedaan in de wetenschap dat ze vals was, en beklemtoonde het immorele karakter van uitspraken die Gods inspiratie niet correct reflecteerden. Immanuel Kant stond afwijzend tegenover de leugen omdat ze nooit tot universeel grondprincipe voor menselijk handelen zou kunnen worden veralgemeend. Utilitaristen als Jeremy Bentham hielden een eeuw later de strikte scheiding tussen waar en vals in stand, maar meenden dat niet elke vermenging van de twee sferen immoreel was: als de leugen een groter nut oplevert dan de waarheid dan kon ze moreel gerechtvaardigd zijn. Deze duale opvatting van het ware en het onware promoveert de spreker tot de enige beheerder van de – of eerder zijn – waarheid, een gemonopoliseerde waarheid dus, die voor de buitenstaander per definitie ontoegankelijk is en onherroepelijk ontoegankelijk zal blijven. Dat deze visie een te grote autonomie aan de spreker verleent, en net daarom ook te simplistisch is, toonde Umberto Eco in één van zijn essays over taal en waanzin aan. Toen Marco Polo in het laatste kwart van de dertiende eeuw een reis naar China ondernam, zag hij op Java voor het eerst een neushoorn. Vertrouwd met de mythische verhalen die in Europa de ronde deden, meende de ontdekkingsreiziger echter dat hij een eenhoorn had gezien. Vreemd, merkte hij op in de memoires die hij later in Genuese 1 Bok, S. Lying: moral choice in public and private life. Londen, 1978, 326 p. Een essayistisch overzicht van de leugen vindt men bij: Jensen, Leugenaars, hoofdstuk 1. Zie ook: Weinrich, Linguistik der Lüge, hoofdstuk 1. doodgewone_woorden_26052010.indd 171 26/05/10 10:22 172 Deel 2 - Semantische entropie en cognitieve dissonantie gevangenschap maakte, hoe weinig gelijkenis de dieren vertonen met de voorstelling die men er in Europa van heeft. In de veronderstelling dat Marco Polo ervan overtuigd was een eenhoorn te hebben ontdekt, was zijn relaas niet onwaarachtig. Maar waarachtig was zijn verhaal evenmin, want of het dier een mythisch wezen was of een onontdekte diersoort, berustte niet op wat hij wist of kende. Eerder versmolt hij (bewust of onbewust) een concrete waarneming met een ongegronde aanname. De verhalen over de eenhoorn waren zo wijdverspreid, zo’n integraal onderdeel van de WestEuropese (en dus ook zijn) cultuur, dat hij zijn nieuwe cognitie in een preexisterend cognitief model inpaste – op die wijze kreeg het model enerzijds een grotere geloofwaardigheid én was er in dit model tevens een plaats voor zijn (voordien moeilijk te plaatsen) waarneming. Marco Polo maakte geen rationele keuze tussen het ware en het onware – hij rationaliseerde, opdat het vreemde herkenbaar, en het herkenbare bevestigd zou worden. Talloze voorbeelden kunnen illustreren hoe schijnbaar individuele denkpatronen het strikt persoonlijke niveau overstijgen, omdat ze gekneed worden door sturende culturele kaders die Eco aanduidde met de term ‘achtergrondboeken’ (background books) en Bathurst met de uitdrukking ‘culturele dozen’ (cultural boxes).2 In de 18de en 19de eeuw gingen Europese wetenschappers de mensheid vanuit een blank superioriteitsgevoel in rassen onderverdelen. Logen ze, toen ze de Chinezen, gelet op hun indrukwekkende culturele traditie, niet als bruin, maar als geel typeerden?3 Loog paus Gregorius IX toen hij de hard bevochten overwinning bij Montichiari (1373) tot wonder uitriep?4 En kan de stelling van een belezen historicus als Eric Hobsbawm, dat de Sovjet-Unie in de jaren na de Tweede Wereldoorlog “op geen enkele rationele wijze […] een direct gevaar [vormde] voor wie dan ook buiten het bereik van de rode bezettingslegers”, gevat worden in de eenvoudige tweedeling van objectiviteit en subjectiviteit, van waar en onwaar – of dringt zich tussen de twee uitersten een veld van ‘ware onwaarheden’ op?5 In zijn befaamde speurtocht naar de wordingsgeschiedenis van goed en kwaad bereidde Nietzsche de weg naar een antwoord voor. De val van het Romeinse rijk had naar zijn mening tot een zege van het jodendom 2 Eco, Serendipities, hoofdstuk 3; Bathurst, Intelligence and the mirror, 1-11. 3 Demel, “Wie die Chinesen gelb wurden.” HZ, 625-666. 4 Tuchman, De waanzinnige veertiende eeuw, 304-305. 5 Hobsbawm, Een eeuw van uitersten, 273. doodgewone_woorden_26052010.indd 172 26/05/10 10:22 [3.137.161.222] Project MUSE (2024-04-26 15:26 GMT) 173...

Share