In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

285 Hoofdstuk 9 Geschiedenis als bindmiddel? Het beleid van Willem I en de praktijk De interesse in het onderwijsveld voor apart geschiedenisonderricht groeide in de jaren 1820. Aan verschillende colleges en athenea in de Zuidelijke Nederlanden lasten leraren en schoolbesturen afzonderlijke lessen geschiedenis in, los van de studie van het Latijn. Deze introductie, zo is aangetoond werd in belangrijke mate bevorderd door het verschijnen van de handboeken van Loriquet, Dewez en De Smet. Het gebruik van deze nieuwe werken kwam er niet op vraag van Den Haag. Voor het onderricht in de geschiedenis vaardigde het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aanvankelijk weinig specifieke richtlijnen uit. Het bepaalde in 1817 enkel dat geschiedenis moest worden onderwezen, en dat dit kon gebeuren door tijdens de lectuur van de klassieke teksten ‘alles te doen opmerken wat betrekking heeft tot de geschied-, aardrijks- en fabelkunde’.1 In een algemeen artikel over ‘de manier van onderwijzen’ werd er nog aan toegevoegd dat leraren hun onderricht moesten ‘verzinnelijken’ door zowel ‘tijd-reken en geschiedkundige tafels, als landkaarten’ te gebruiken.2 Maar nadere voorschriften over bijvoorbeeld de inhoud, de doelstellingen of de te hanteren geschiedenisboeken werden niet uitgevaardigd. Het geschiedenisonderwijs vormde in bestuurskringen aanvankelijk amper voorwerp van discussie. De aandacht van de bevoegde ambtenaren binnen het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ging in de eerste plaats naar andere zaken uit. Na de definitieve reglementering van het lager, secundair en hoger onderwijs in 1817, stonden vooral het taal- en godsdienstonderricht bovenaan de agenda van het nationale beleid. Beide kwamen in de belangstelling in het kader van de unificatiepolitiek die Willem I en zijn regering van de grote mogendheden moesten doorvoeren. Om het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tot een eendrachtige natie te maken, werden vanuit Den Haag maatregelen genomen ter bevordering van het Nederlands als officiële landstaal. Willem I droomde van een koninkrijk waarin alle administratie in het Nederlands zou gebeuren.3 Daarnaast werd op godsdienstig vlak een beleid gevoerd dat stond voor religieuze 1 Reglement op de inrigting van het onderwijs in de Athenaea en Kollegien, paragraaf 5, art. 15. 2 Ibidem, paragraaf 5, art. 12 en 14. 3 Over de nationale taalpolitiek onder het bewind van Willem I, zie De Jonghe, De taalpolitiek van koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden; Wils, ‘De taalpolitiek van Willem I’, 81-87; Witte en Van Velthoven, Taal en politiek, 45-48 en Willemyns, Het verhaal van het Vlaams, 192-202. 286 Symbiose tussen oud en nieuw 286 tolerantie en een gelijke bescherming van alle kerkgenootschappen.4 Het onderwijs moest beide speerpunten van de unificatiepolitiek ondersteunen. Het moest instaan voor de vorming van religieus verdraagzame burgers die het Nederlands machtig waren. Vandaar dat van overheidswege werd opgetreden tegen het leerstellig godsdienstonderricht. Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd aangemoedigd alle onderricht in het rijk in een confessioneel neutrale, verlicht christelijke geest te laten plaatsvinden. Enkel dan, zo luidde de redenering, konden kinderen van protestantse noorderlingen les volgen in het katholieke Zuiden en omgekeerd.5 Een ander punt waarop het ministerie zich toelegde, was de bevordering van het Nederlands in het onderwijs. In alle takken van het onderwijs moest aandacht aan de studie van het Nederlands worden besteed. Aan de drie nieuwe rijksuniversiteiten in de Zuidelijke Nederlanden werden daarom zelfs speciale leerstoelen ‘Nederduitsche letterkunde en welsprekendheid’ ingericht. Bovendien werd in 1817 bepaald dat het Nederlands als voertaal aan alle lagere scholen in de Vlaamse provincies moest worden gebruikt. Voor het secundair onderwijs in Vlaanderen werd deze bepaling vanaf het schooljaar 18231824 trapsgewijs ingevoerd. Eerst werd Nederlands als voertaal in het eerste studiejaar geïntroduceerd. Vervolgens werden jaar na jaar de hogere studiejaren vernederlandst. Aan de verschillende rijksuniversiteiten bleef de voertaal Latijn.6 Tussen de gewenste unificatie en de uitvoering van de hiertoe genomen maatregelen in de praktijk, zo is bekend, lag een hele weg. In een recente publicatie toonden de Luikse neerlandici Guy Janssens en Kris Steyaert dit nogmaals aan met betrekking tot het onderwijs van het Nederlands in de Waalse provincies en in Luxemburg.7 Janssens en Steyaert lieten zien dat door de regering in Den Haag op een bedachtzame manier inderdaad heel wat actie werd ondernomen ter bevordering van het onderricht van Nederlands aan Frans- en Duitstaligen in het Zuiden. Naast de hierboven aangehaalde maatregelen, wezen ze in het bijzonder nog op de vorming van de leraren voor het lager onderwijs. Zowel aan de nieuwe normaalschool in Lier als aan de verschillende modelscholen waar toekomstige leraren lager onderwijs stage konden lopen, werd door Noord-Nederlanders...

Share