In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

153 Hoofdstuk 5 De voortgang van het menselijk vernuft. Het filosofische geschiedverhaal Over het geschiedverhaal dat op school moest worden onderwezen, waren de revolutionairen het eens. Ze ijverden voor een geschiedenis die verschilde van de traditionele geschiedenissen uit het Ancien Régime. Opdat het geschiedenisonderwijs een kritische en politieke functie zou vervullen, zo benadrukten de ministers Letourneux en Quinette in hun rondzendbrieven, mocht op school geen droge opsomming van grote politieke en militaire gebeurtenissen worden gegeven. Evenmin mocht een verhaal worden verteld dat het verloop van de geschiedenis als het resultaat van de goddelijke voorzienigheid las. Tijdens de geschiedenisles aan de centrale scholen moest op een beredeneerde manier worden onderzocht hoe de verschillende volkeren en naties tot beschaving waren gekomen. Volney en Quinette omschreven deze beschavingsgeschiedenis als ‘filosofische geschiedenis’.1 In deze filosofische geschiedenis moest de ontwikkeling van het menselijke vernuft op de voorgrond worden geplaatst. Het betrof een verhaal over ‘de oorzaken van de vooruitgang, de verspreiding en de tijdelijke terugvallen op het gebied van de wetenschappen, de kunsten en de sociale organisatie’. Door over deze oorzaken te reflecteren, moest ‘de constante verhouding tussen het welzijn van de mensen en de juistheid van hun ideeën worden verduidelijkt’.2 De filosofische geschiedenis die de revolutionairen voor ogen hadden, had in het achttiende-eeuwse Frankrijk verschillende beoefenaars gekend. Quinette noemde Voltaire de peetvader van deze geschiedschrijving.3 Voltaire had in zijn Essai sur les mœurs (1756) inderdaad als eerste in Frankrijk getracht een algemene beschavingsgeschiedenis te schrijven, vanaf de schepping van de aarde tot in de eigen tijd. Maar Voltaire was zeker niet de enige Franse philosophe die een nieuwe geschiedvisie aanhing. Bernard de Fontenelle, Montesquieu, Antoine Yves Goguet en Gabriel Bonnot de Mably hadden zelfs al vóór Voltaires Essai sur les mœurs was verschenen, kritische (deel)studies gemaakt over de ontwikkeling van de wetgeving, zeden of kunsten tijdens de 1 ‘Cinquième leçon 3 germinal/23 mars’, 103 en ANP, Sciences et lettres du Ministère de l’instruction publique, nr. F/17/1339, Circulaire aux professeurs d’histoire. 2 Ibidem. 3 Ibidem. 154 Een revolutionair experiment 154 oudheid.4 Anne Robert Jacques Turgot maakte vijf jaar vóór de publicatie van Voltaires werk een plan op voor het samenstellen van een universele beschavingsgeschiedenis.5 En ook na de jaren 1750 bleef de beschavingsgeschiedenis in de kringen van de Parijse philosophes populair. Guillaume-Thomas Raynals Histoire philosophique et politique des établissements et du commerce des Européens dans les deux Indes uit 1770 is hier een bekend voorbeeld van. Over de vraag of de maatschappijkritische werken van de philosophes rechtstreeks verantwoordelijk waren voor het uitbreken van de revolutie zijn historici het oneens. Aanleiding tot debat vormde Robert Darntons onderzoek naar de Zwitserse Société Typographique de Neuchâtel, een belangrijke uitgeverij en boekenleverancier aan het einde van de achttiende eeuw.6 Uit zijn onderzoek naar de verspreiding van de door de sociëteit uitgegeven boeken kwam Darnton tot de conclusie dat de revolutie veeleer beïnvloed was door een onderstroom aan volkse pamfletten en spotschriften dan door de geleerde traktaken van de philosophes. Als belangrijkste argument wees hij op de ruime afzetmarkt van deze in een vaak ruige taal geschreven teksen, een provocatieve stelling die al gauw voorwerp werd van kritiek. Tegenstanders verweten Darnton vanuit een anti-intellectuele houding het belang van de gevonden ondergrondse literatuur te overschatten. Met hun rationalistische traktaten die pleidooien inhielden voor meer (religieuze) tolerantie en vrijheid hadden de philosophes volgens hen wel degelijk een omwenteling in het (politieke) denken teweeggebracht.7 Jonathan Israël stelde in deze context dat aan de revolutie in de straat een ‘revolutie in de ideeën’ was voorafgegaan.8 Hierbij werd door Darntons critici bijvoorbeeld aangehaald dat verschillende vooraanstaande revolutionairen, zoals Condorcet, Mirabeau, Daunou en Volney, aan de vooravond van de revolutie zelf frequente bezoekers waren geweest van het salon van Madame Helvétius, waar ook philosophes als Fontenelle, D’Alembert, Turgot, Raynal en Condillac hadden gefrequenteerd.9 Of Darntons libellen dan wel de geschriften van de philosophes rechtstreeks tot revolutie mobiliseerden, zal zoals Lynn Hunt terecht opmerkte, nooit kunnen 4 Bedoeld zijn Bernard de Fontenelles Histoire des oracles (Parijs, 1687); Montesquieus Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence (Amsterdam, 1734); Antoine Yves Goguets De l’origine des loix, des arts, et des sciences, et de leurs progrès chez les anciens peuples (Parijs, 1758) en Gabriel Bonnot de Mably’s Observations sur les Grecs (Genève...

Share