In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

113 Deelbesluit Door de onderwijshervorming van 1777 stond geschiedenis in de Zuidelijke Nederlanden veel vroeger op het lesprogramma van alle colleges dan in Frankrijk, Engeland of de Verenigde Provinciën. Vanaf 1777 vormde geschiedenis – net als wiskunde en aardrijkskunde – in de Zuidelijke Nederlanden een zelfstandig schoolvak, waar aparte lesuren aan werden besteed. Maar de introductie van dit vak gebeurde niet binnen een algemene poging om de klassieke Latijnse humaniora ten gronde te moderniseren. In de literatuur over de Theresiaanse onderwijshervorming wordt de invoering van wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis soms onterecht als een eerste initiatief gezien om de studie van het Latijn aan belang te doen dalen.1 Nochtans was dit laatste helemaal niet de bedoeling van Neny, Marcy, Nelis en Des Roches. Integendeel, de hervormers waren er juist op uit om het onderwijs in de Latijnse welsprekendheid nieuw leven in te blazen. Alle nieuw ingevoerde vakken waren aan dit hoofddoel ondergeschikt. Ze werden slechts twee keer gedurende een half uur per week onderricht, door dezelfde leraren als voor de klassieke talen. Er werden geen specifieke vakleraren ingeschakeld. Bovendien werden de nieuwe vakken vanaf de syntaxis, het vierde jaar van de studies, in het Latijn onderwezen. Vanaf dan golden deze vakken tevens als een alternatieve taalles. Tussen het onderricht van voor en na de hervorming bestond op dat vlak continuïteit. Om tot een beter begrip te komen hoe geschiedenis in de achttiende eeuw als schoolvak zijn intrede deed, dient met deze continuïteit rekening te worden gehouden. Geschiedenis werd ingevoerd als een vak dat complementair met de studie van de klassieke humaniora werd beschouwd. Deze complementariteit ontleende het vak juist aan het feit dat geschiedenis in het klassieke humanistische onderwijs niet afwezig was. In zekere zin was het humanistische onderwijs in zijn geheel van historische aard. Alles draaide rond de lectuur van oude Griekse en Romeinse teksten. Via deze lectuur kwamen de leerlingen inhoudelijk heel wat over de antieke oudheid te weten. Onder de noemer van de eruditio werden allerlei historische inhouden aangeleerd die betrekking hadden op de te lezen teksten. Het ging om zeer diverse feitelijkheden en wetenswaardigheden, gaande van politieke gebeurtenissen tot beschrijvingen van de antieke geloofsbelijdenis of de topografie van de klassieke wereld. Steeds werden deze inhouden ongeordend toegelicht, afhankelijk van het tekstfragment dat gelezen werd. Maar één ding hadden deze toelichtingen gemeen: ze werden vanuit een christelijk waardepatroon onderricht. De introductie van het vak geschiedenis onder de Theresiaanse onderwijshervorming paste binnen een algemene tendens om het onderricht van historische 1 Zie bijvoorbeeld Piot, ‘L’instruction publique’, 10-11; Lenders, ‘Wenen en Brussel’, 284-285 en Put, ‘Koninklijke Colleges’, 951-952. 114 Geschiedenis in het curriculum 114 inhouden meer gestructureerd te laten verlopen. Aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw voerden verschillende scholen reeds beknopte lessen in de chronologie in. In deze lessen werden de historische inhouden die in de eruditio werden toegelicht op tijdstabellen geplaatst en met andere gebeurtenissen aangevuld. De bedoeling was dat de leerlingen zo een beter zicht kregen op de volgorde waarin de voornaamste gebeurtenissen sinds de schepping zich hadden afgespeeld. Maar dit chronologisch onderricht stond vooral in functie van de lectuur van de klassieke teksten. De lessen chronologie golden enerzijds als een nuttige en aangename afwisseling in de schoolprogramma’s die uitsluitend op de studie van het Latijn waren gericht. Door deze lessen in te voeren werd de monotonie van het onderwijs even doorbroken, zodat de leerlingen zich nadien terug ten volle op het lezen van de klassieke teksten konden concentreren. Anderzijds hielp dit chronologisch onderricht de leerlingen ook deze teksten zelf beter te begrijpen. Tijdens de lessen in de tijdrekenkunde, die in de meeste scholen vooral over de antieke oudheid gingen, werden immers verschillende gebeurtenissen behandeld die in de te lezen geschriften aan bod kwamen of die de ontstaanscontext ervan beter duidden. Dezelfde twee functies kenden ook de Brusselse onderwijshervormers aan het door hen in 1777 ingevoerde geschiedenisonderwijs toe. Het vak geschiedenis diende als een aangename ontspanning en moest de leerlingen de teksten van de klassieke auteurs beter doen verstaan. De nadruk lag eveneens op de geschiedenis van de oudheid. Uit deze zaken blijkt dat de onderwijshervormers in belangrijke mate inspeelden op vernieuwingen die zich voordien reeds aan het voltrekken waren en ze zelf mee gestimuleerd hadden. Alleen meenden ze dat het nieuwe geschiedenisonderwijs niet tot de studie van de chronologie beperkt mocht blijven. De chronologie gold – overigens net als de historische geografie – slechts als een ordeningsprincipe. Naast de opsomming van gebeurtenissen volgens data moest...

Share