In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

VESTIGING De inplanting van Lovanium 1945-1954 Met FOMULAC en CADULAC had de Leuvense universiteit reeds tijdens het interbellum een verlengstuk op Afrikaanse bodem. Na de Tweede Wereldoorlog groeiden deze overzeese stichtingen uit tot een heuse campus: Lovanium. De vestiging van Lovanium gebeurde evenwel niet zonder slag of stoot: levensbeschouwelijke vijanden, jaloerse kerkleiders en hardnekkige vooroordelen dienden te worden overwonnen. [18.119.104.238] Project MUSE (2024-04-25 06:57 GMT) Vestiging Rector Honoré van Waeyenbergh sprak over lovanium als ‘een reusachtige onderneming in afrika’, waarvoor de universiteit zich ‘opofferingen’ moest getroosten en ‘moeilijkheden’ overwinnen. Ook voor anderen die betrokken waren bij de oprichting van de eerste katholieke universiteit op afrikaanse bodem was dat ‘een grootscheeps project’, waarvan de geschiedenis de allure van een ‘saga’ aannam. een hoofdrolspeler als Guy Malengreau beschreef deze geschiedenis in memoires die bij wijlen lezen als een thriller. Maar ook een onpartijdige figuur, zoals een britse historicus uit de jaren 1960, verliet de Mont amba, de heuveltop nabij leopoldstad waar lovanium was gevestigd, met het gevoel ‘an educational epic’ te hebben aanschouwd.1 al die retoriek berustte op waarheid: de vestigingsjaren van lovanium waren inderdaad jaren van strijd. een strijd tegen de wereldlijke overheden, tegen een liberale minister van Koloniën, een vijandige koloniale administratie en een gouverneur-generaal die de kant koos van de behoudsgezinde kolonialen. Maar ook een strijd tegen de kerkelijke overheden. Het aanvankelijke partnerschap tussen de leuvense universiteit, het Congolese episcopaat en de jezuïeten transformeerde immers al snel tot een bitter machtsconflict, waarvan de kiemen al in de jaren 1930, in de centra van fomulac en cadulac, waren gezaaid. Het buitenlandse verschil Het universitaire model van lovanium – een privaat initiatief gesteund door de kerkelijke hiërarchie – was in vele opzichten uniek in vergelijking met de koloniale universiteiten in brits- en Frans-afrika.2 Het was de overheid die 168 Vestiging in deze landen het voortouw nam. In Groot-brittannië trad er na de tweede Wereldoorlog, als antwoord op de eerste nationalistische agitaties, een nieuwe koloniale politiek op de voorgrond waarvan colonial development en social welfare de trefwoorden waren. eén van de actiepunten van het britse ontwikkelingskolonialisme betrof de introductie van universitair onderwijs, waarvoor een bijzondere regeringscommissie werd samengesteld. Het commissiewerk leidde tot de oprichting – in 1948 – van university colleges in Oeganda, nigeria en Goudkust (Ghana). In een bijzondere affiliatie met de londense universiteit werden zij geschoeid op britse leest, met westerse onderwijsprogramma’s en het ideaal van de ‘gentleman-scholar’ van Oxbridge voor ogen. De Franse leiders maakten dezelfde analyse van het koloniale project, maar verkozen een andere strategie. In 1944 werden de kolonies opgenomen in de Franse natie – ‘une et indivisible’ – en werd een stringente assimilatie met de Franse taal, cultuur en onderwijs doorgevoerd. Via overzeese uitwisselingsprogramma ’s werd het de afrikaanse studenten mogelijk gemaakt aan Franse universiteiten de nationale cultuur in te ademen. Pas vanaf het midden van de jaren 1950, wanneer men de almaar communistischer studentenmilieus ongeschikt verklaarde voor de afrikaanse studenten, werd begonnen met de uitbouw van universiteiten op afrikaanse bodem. In 1957 verscheen de eerste in Dakar. Zowel Groot-brittannië als Frankrijk stimuleerden actief de universitaire ontwikkeling van de afrikanen onder impuls van een assimilatiepolitiek of met het oog op een spoedige onafhankelijkheid. In belgië ontbrak een dergelijke emancipatorische visie op de kolonisatie en bijgevolg een universitaire politiek.3 In een discours dat terugging tot de dagen van leopold ii, bleef belgië ook na de tweede Wereldoorlog de kolonisatie voorstellen als een filantropisch project met als doel het ‘beschaven’ van Congo. De bekroning van dit beschavingswerk was weliswaar een onafhankelijk Congo, maar dat eindpunt lag – indien het al ooit zou worden bereikt – in een ideële en weinig concrete toekomst. In het midden van de jaren 1950 werd een scenario met een onafhankelijk Congo anno 1985 bijvoorbeeld nog als revolutionair gebrandmerkt.4 In die jaren beschouwde het merendeel van de kolonialen de ‘zwarten’ dan ook als een ondergeschikte bevolking, die niet in staat was tot volwassen deelname aan het maatschappelijk leven. een bevoogdend paternalisme en een alledaags racisme – dat zichtbaar werd in de gescheiden zitplaatsen in het openbaar vervoer, de aparte rijen in de winkels en de cafés waarin ‘zwarten’ niet welkom waren – tekenden de relaties tussen kolonisator en gekoloniseerde. Voor nieuwelingen in de kolonie waren de racistische taferelen soms onthutsend, zoals de De inplanting van Lovanium 1945-1954 169 populaire journalist louis de lentdecker in Wapi Kongo? Blanken en zwarten in de wilde Kongo (1955) getuigde.5 De koloniale situatie deed...

Share