In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

Besluit In de voorgaande hoofdstukken is betoogd dat het voorveld van de NC in de loop van de geschiedenis van het Nederlands steeds intensiever verkaveld is. In het Pro to Indo Europees bood de NC alleen maar plaats aan een nomen. In het Protoger maans werd een kavel aangelegd voor adjectieven. In het Oudnederlands kwam daar een kavel voor determinatoren bij. En vanaf het Vroegnieuwnederlands duikt een kavel voor kopbepalingen op. In de loop der eeuwen worden de kavels door steeds complexere elementen bezet. Tabel 10.1: Uitbouw van de NC PERIODE STRUCTUUR UITBREIDING Proto Indo Europees [ N ]NC nucleaire NC Protogermaans [ A [ N ] ]NC aanleg adjectiefkavel Oudnederlands [ D [ A [ N ] ] ]NC aanleg determinatorkavel Nieuwnederlands [ M [ D [ A [ N ] ] ] ]NC aanleg kopbepalingkavel De gang van zaken zoals ze hier voorgesteld is, is om twee redenen opmerkelijk. Ten eerste gaat de uitbouw van de NC in tegen de wijd verbreide (maar toch ook weer niet algemene) opvatting dat de onderliggende structuur van de NC constant blijft, en dat veranderingen zich afspelen op het niveau van de individuele lexemen. Zo’n visie wordt voor het Engels bijvoorbeeld verdedigd in Fischer & Van der Wurff (2006:114): “As far as the order of the slots is concerned, there has been very little change in English, i.e. the (…) functional slots have always been there. What has sometimes changed is the categorial content of these slots, and the possible combinations of slots that have been allowed at the various stages.” Nog strengere opvattingen hierover zijn te vinden bij de generatieve taalkundigen die de abstracte structuur van de NC, met verschillende functionele projecties tot de universele grammatica (UG) rekenen.1 Ten tweede blijkt de ontwikkeling van de NC 1 Lang niet alle generatieve taalkundigen belijden dat idee. Recent is er een tendens om wat zich in de UG bevindt, zo beperkt mogelijk te houden. Chomsky zelf gelooft niet langer dat uitgesponnen boomstructuren kant en klaar in het taalvermogen zitten. Maar daar staan dan weer beslist niet invloedloze onderzoekers als Cinque tegenover. Het is hier echter niet de Besluit 364 een regelmatig patroon te volgen. Nieuwe kavels hebben altijd een breder bereik (scope), wat in overeenstemming is met wat bekend is uit de literatuur over subjectifica tie (zie §4.2, §5.3). Voordat het diachrone feitenmateriaal voor deze ontwikkeling gepresenteerd werd in deel II, zijn eerst de theoretische achtergrond (hfst.1) en de synchrone bouw van de NC (hfst.2 en hfst.3) in deel I behandeld. In hoofdstuk 1 is een pleidooi gehouden voor een grammatica die consequent met vorm betekenisparen werkt. Dat is geen revolutionair uitgangspunt, want de meeste grammaticamodellen beweren zoiets in hun beginselverklaringen, alleen blij ken er in die modellen vaak allerhande syntactische relaties aangenomen te worden die uitsluitend semantisch, en niet vormelijk gemotiveerd kunnen worden. Men lijkt ervan uit te gaan dat elk interpretatief verband ook in de syntactische analyse geho noreerd moet worden. De consequentie van een meer beperkte visie, waarin veel belang gehecht wordt aan distributionele eigenschappen voor de erkenning van de pendentierelaties, is dat een aantal reële interpretatie effecten buiten de syntaxis kunnen blijven. Een en ander leidt tot de conclusie dat links adjacente positie het enige betrouwbare criterium is voor dependentie in het Nederlands. Deel I, over bouw van de NC in het hedendaags Nederlands, beslaat twee hoofdstukken (hfst.2 3). In hoofdstuk 2 is het voorveld van de NC in kaart ge bracht. Op basis van het vorm betekenisaxioma uit hfst.1 kunnen vóór het kernno men drie posities voor bepalingen onderscheiden worden: een voor adjectieven, een voor determinatoren, en een voor kopbepalingen. De vormverschillen die borg staan voor het onderscheid tussen die verschillende types bepalingen, zijn behandeld in §2.1. Over de indeling in drie kavels bestaat echter allerminst eensgezindheid in de referentiegrammatica’s, en in de resterende secties van hfst.2 is een aantal alterna tieve voorstellen tegen het licht gehouden. In §2.2 is gepleit om ervan af te zien een speciale positie voor telwoorden te onderscheiden; in §2.3 is geargumenteerd dat de adjectiefzone niet intern verkaveld hoeft te worden; in §2.4 is gesteld dat de deter minator evenmin intern verkaveld is; en in §2.5 ten slotte, is uitgelegd hoe superla tieven en genitieven verrekend moeten worden. Voor de ideeën in §2.2, §2.4 en §2.5 kan de diachronie niet buiten beschouwing blijven, maar omdat de diachronie het onderwerp is van deel II, is een deel van de argumentatie naar achteren geschoven, naar hfst.7. Hoofdstuk 3...

Share