In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

Hoofdstuk 6 De ontwikkeling van een kavel voor adjectieven In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het attributieve adjectief. In tegenstelling tot wat soms wordt aangenomen, is dat er niet altijd geweest in de geschiedenis van het Nederlands. Dat wil zeggen: er zijn sterke aanwijzingen dat attributieve bepalingen in het Proto Indo Europees (PIE) ten enenmale ontbraken. Voor adnominale modificatie werd een appositionele structuur gebruikt. De ontwik keling van een gespecialiseerde woordsoort voor modificatie van een nomen, en het bijhorende vakje in de NC is een innovatie van een late fase van het PIE: eerst in de dochtertalen komen ze tot volle bloei. De vernieuwing kan schematisch als volgt weergegeven worden: (6.1) [ N ]NC ... [ N ]NC (geen attributieve adjectiefkavel) (6.2) [ A [ N ] ]NC (wel een attributieve adjectiefkavel) Deze ontwikkeling is overigens niet beperkt tot het PIE, maar kan ook in andere, onverwante talen aangetroffen worden volgens Heine & Kuteva (2007:279 287) (zie ook §5.5). 6.1 PROTO-INDO-EUROPEES 6.1.1 Een naakte NC Het PIE had geen attributieve adjectieven. Daar zijn verschillende argumenten voor. Ten eerste had het PIE geen adjectieven. Een adnominale bepaling bestaat in het PIE uit een nomen en vormt op die manier een zelfstandige NC, die als appositie bij de ‘kern’ staat. Schematisch moet de combinatie van een nomen en een adnominale bepaling weergegeven worden als in (6.3). (6.3) [ NBepaling ]NC ... [ NKern ]NC Hoofdstuk 6 170 Het verschil tussen een PIE en een hedendaags Nederlandse NC ziet er concreet als volgt uit:1 (6.4) HEDENDAAGS NEDERLANDS [ drie [ witte [ schapen ] ] ]NC (6.5) PROTO INDO EUROPEES [ *h2óweyes ]NC [ *h2r̥ǵréh2es ]NC [ *tisres ]NC Letterlijk: ‘schapen, witte, drie’ Ten tweede hebben zulke adnominale bepalingen geen vaste positie ten opzichte van het nomen waar ze semantisch op betrokken moeten worden, zodat dependen tie op basis van woordvolgorde afgewezen moet worden voor het PIE. De volgorde tussen de elementen van de appositionele constructie in (6.3) kan dus net zo goed omgedraaid worden. (6.6) [ NKern ]NC ... [ NBepaling ]NC Ten derde hebben adnominale bepalingen grammaticale markeerders die wijzen op NC schap in sommige vroege dochtertalen. Ten vierde lopen de dochtertalen uiteen bij de grammaticalisering van een adjectiefkavel. In sommige taalgroepen gaan attri butieve adjectieven vooraf aan het nomen, terwijl ze er in andere talen op volgen. Dat is niet verwonderlijk als de PIE moedertaal enkel appositioneel verbonden NC’s kende. Elk van die vier argumenten zal in de nu volgende secties uitgewerkt worden. 6.1.1.1 Geen adjectieven Adjectieven vormden in het PIE nog geen aparte woordsoort. Adjectieven en no mina volgen hetzelfde flexionele paradigma. In de woorden van de CHEL: “a given ‘adjectival’ form of Indo European probably lacked spe cial morphological characteristics which would have set it off from a noun.” (Bammesberger 1992:52) Kurzová (1993:41) formuleert het als volgt: “IE adjectives are, in fact, referential expressions constituting a subclass of nouns in a larger sense. They refer to the individual less directly, by denoting non essential properties of the individual, whereas substantives refer to the individual directly by naming its essential property. Yet, the difference between constitutive, (essen 1 Zie Ringe (2006) voor de gereconstrueerde PIE vormen. De asterisk staat hier niet voor ongrammaticale, maar voor gereconstrueerde vormen. [18.216.32.116] Project MUSE (2024-04-24 05:25 GMT) Een kavel voor adjectieven 171 tial) and non essential property is only relative, and the adjective can function as noun head without derivational modifications in IE.” Voor het PIE moet met andere woorden een woordsoortensysteem aangenomen worden waarin één rededeel zowel voor referentie als voor modificatie ingezet kan worden. Het is in dat opzicht allicht geen toeval dat de oude grammatici het adjec tief als een ondersoort van het nomen beschouwden (nomen adjectivum, zie o.a. Törn qvist 1974:324). Dat PIE woordsoortensysteem is beslist niet ‘primitiever’ dan enig ander. Ook vandaag nog blijken verschillende talen perfect te functioneren met één categorie voor de functies die in andere talen verdeeld zijn over adjectieven en no mina. PIE is in dat opzicht te vergelijken met bijvoorbeeld het Quechua of het Turks (zie Schachter 1985; Hengeveld 1992). Degenen die volhouden dat het PIE adjectieven had, wijzen meestal op ver schijnselen als genuscongruentie en trappen van vergelijking, en soms ook op het bestaan van derivationele adjectiefsuffixen (zie bijvoorbeeld Hirt 1927:270, 1934:145 146). Dat lijken me echter geen doorslaggevende argumenten. Adjectivische genuscongruentie is in de Indo Europese talen wellicht een relatief jong verschijnsel. Lehmann...

Share