In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

Hoofdstuk 4 Regelmaat in taalverandering Als wetenschapstak heeft de historische taalkunde in de loop van de negentiende eeuw grote vooruitgang geboekt. Men slaagde erin het niveau van anekdotische, par ticuliere waarnemingen te overstijgen om zo tot belangwekkende generalisaties te komen. De neogrammatici lieten zien dat taalverandering niet chaotisch verloopt, maar volgens te traceren paden: woorden met dezelfde fonetische segmenten on dergaan dezelfde veranderingen. Dat inzicht leidde tot de formulering van klankwet ten, die soms al te enthousiast geacht werden “ausnahmslos” te werken (zie Koefoed & Schultink 1978). Die indrukwekkende verwezenlijkingen situeerden zich echter vooral op het niveau van de klankleer: voor de syntaxis en de betekenisleer was het veel moeilijker de achterliggende principes aan te wijzen (zie Lightfoot 1988), al moet gezegd worden dat ook daar niet geringe aandacht aan besteed is in de negentiende en de vroege twintigste eeuw (Harris & Campbell 1995:14vv.). Over zichtsgrammatica’s van de comparatief historische taalkunde uit die tijd bevatten meestal een naar hun titel beoordeeld onevenwichtig groot deel klankleer. Dat heeft verschillende oorzaken. Een daarvan is dat klanken zich gemakkelijker historisch laten vergelijken dan constructies (zie Fischer 2007:14 25; GNS 2008:12 13). Een andere reden is de grote onenigheid over het terminologisch conceptueel apparaat waarvan de taalkunde zich bedient. De verschillende opvattingen over bijvoorbeeld concepten als predicaat of complement in de voorbije twee eeuwen zijn onderhand niet meer te overzien, en van een woordgroepenleer was in de 19e eeuw in het geheel nog geen sprake. Recent wordt echter opnieuw veel werk gemaakt van de beschrijving van de his torische grammatica. Zowel de functioneel georiënteerde taalkunde als de formeel georiënteerde taalkunde hebben de voorbije decennia hun aandacht gericht op de grote principes binnen taalverandering, hoewel beide rivaliserende strekkingen er soms totaal onverenigbare visies op nahouden (zie Fischer 2007 voor een uitgebrei de vergelijking). In het functionele kamp staat de zoektocht naar regelmaat centraal in boeken met veelzeggende titels als Historical syntax in cross linguistic perspective (Harris & Campell 1995), Explaining language change (Croft 2000) en Regularity in semantic change (Traugott & Dasher 2002). De visie van de formele taalkunde wordt uitgewerkt in het werk van Lightfoot (1979, 1999), en verder onder andere in Van Kemenade & Vincent (1997a, b) en Roberts (2007). De interesse voor de ‘grote principes’ was mede het gevolg van het succes van de typologie. Tussen de historische taalkunde Hoofdstuk 4 134 en de typologie heeft zich dan ook een hechte band gevormd (zie bijvoorbeeld Har ris & Campbell 1995, en werk van Givón, Mithun etc.). Opvallend is dat in het diachrone onderzoek geregeld teruggegrepen wordt naar ideeën van oude wetenschappers, zoals Meillets grammaticalisatieconcept of het woordvolgordeonderzoek van Delbrück, Wackernagel en Behaghel. Dat historisch taalkundigen zover terug moesten gaan om aansluiting te vinden bij het linguïstisch onderzoek, was hieraan te wijten dat de hoogdagen van het structuralisme en de beginjaren van de formele grammatica waren gekenmerkt door een nogal eenzijdige belangstelling voor synchrone kwesties. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de volgende twee passages van de Cours de linguistique générale, het manifest van het structuralisme:1 “(...) malgré certaines apparences contraires, les événements dia chroniques ont toujours un caractère accidentel et particulier.” (De Saussure, 1955:131) “Ainsi les faits diachroniques sont particuliers; le déplacement d’un système se fait sous l’action d’événements qui non seulement lui sont étrangers (...), mais qui sont isolés et ne forment pas sys tème entre eux.” (De Saussure 1955:134) Samenvattend mag gesteld worden dat de huidige historische taalkunde een betere greep heeft gekregen dan voorheen op de algemene tendensen in taalverandering: het besef is gegroeid dat achter taalveranderingen die op eerste gezicht weinig gelij kenis vertonen, algemene principes schuilgaan. Een synthese van wat gemeenschap pelijk is in recente en vervlogen taalveranderingen in verwante en onverwante talen, heeft geleid tot modellen die in staat zijn voorspellingen te doen over welke richting een verandering uit gaat. In wat nu volgt, wordt een aantal daarvan tegen het licht gehouden. Het gaat om de volgende drie processen: grammaticalisatie, subjectificatie en extensie. Die drie processen houden verband met elkaar: ze treden vaak samen op, maar ze belichten verschillende aspecten van diachrone processen: subjectificatie is in eerste instantie een verandering in de betekenis, met weliswaar gevolgen voor de vorm. Extensie daarentegen wordt vooral gezien als een verandering in de vorm, met niettemin repercussies voor de betekenis. Grammaticalisatie gaat tegelijkertijd de vorm als de betekenis aan.2 Het verschil met andere algemene diachrone processen die een achtbare ge schiedenis hebben in de...

Share