In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

36 Echter Onder de taaladviseurs behoort Jan Renkema tot de gematigden of liberalen. Er valt veel te verbeteren, maar er wordt weinig pertinent afgekeurd. In zijn befaamde Schrijfwijzer wordt dan ook niet vaak een zin ‘fout’ genoemd. Meestal is er sprake van ‘moeilijk leesbare zinnen’ of ‘vreemde zinnen’, en daar moet dan liefst wat aan gedaan worden. Een enkele keer wordt er echter wel iets echt fout genoemd. Dat gebeurt bijvoorbeeld op bladzijde 101, waar het gaat om de woordvolgorde in zinnen als:| Echter komt het zelden voor.| Echter, het komt zelden voor. De eerste zin, aldus Renkema, is fout. De tweede zin is de goede. Niet besproken, maar waarschijnlijk ook goedgekeurd, is de volgorde:| Het komt echter zelden voor. Wie in woordenboeken gaat kijken of Renkema’s visie door anderen gedeeld wordt, vindt daar niets over gewenste of verboden volgordes. Wel is iets te vinden in de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Daar worden als goede volgordes genoemd:| (Hij zou nog opbellen.) Echter, hij heeft zijn woord niet gehouden.| (Hij zou nog opbellen.) Hij heeft echter zijn woord niet gehouden. Uitgesloten acht de ans een zin als:| (Hij zou nog opbellen.) Echter heeft hij zijn woord niet gehouden. 37 DeansenRenkemazijnhetdusmetelkaareens.Watdeeen‘uitgesloten ’ noemt en de ander ‘fout’, is het gebruik van echter als eerste zinsdeel .Hetmagvóórheteerstezinsdeelstaan(alsaanloop),hetmagook verderop in de zin staan, maar het kan niet eerste zinsdeel zijn. Nu betekent een ferme afkeuring door Renkema en de ans nog helemaal niet dat zulke zinnen niet voorkomen. Wie op zoek gaat in allerlei teksten, kan vaststellen dat sommigen die afkeuring negeren of er niet van op de hoogte zijn. De taalkundige S. Theissen heeft er eens onderzoek naar gedaan, en geconstateerd dat ze wel degelijk voorkomen, hoewel men meestal echter als aanloop gebruikt of verderop in de zin. Toch is het advies of het verbod van Renkema en de ans geen slag in de lucht. Zij verwoorden wat waarschijnlijk een ruime meerderheid van de Nederlandstaligen vindt, namelijk dat je echter liefst niet als eerste zinsdeel gebruikt. Het is verrassend om te merken dat in teksten uit vorige eeuwen die afkeer van echter als eerste zinsdeel volstrekt niet blijkt, en dat integendeel het woord echter destijds haast bij voorkeur tot eerste zinsdeelwerdgemaakt.Inbijnaelkboekuitvroegereeuwenkanmen er voorbeelden van vinden. Zo schreef Jacob Campo Weyerman, bepaald geen plechtstatige schrijver, in 1727 in zijn boek Opkomst en val van een koffiehuisnichtje:| maar of schoon een ieder een zig verklaarde als minnaar, echter was ‘er geen een onder dien hoop die zig voorstelde als man;| Doch schoon hy een jong winkelier was, echter was hy zo dom niet eens. EnBalthasarHuydecoper,de‘taaldespootuitdepruikentijd’,schreef in zijn werk Proeve van taal- en dichtkunde van 1730:| zy zyn goede vrienden, doch geen hunner behaagt my, ook behaag ik hun niet; echter haat ik hen niet, maar zal my wel van hun wachten. [13.59.82.167] Project MUSE (2024-04-24 14:31 GMT) 38 Bij Adriaan Loosjes, de schrijver van Maurits Lijnslager (1808), lezen we:| Echter is het zeer algemeen bekend in Italië. Jacob van Lennep, in zijn reisdagboek uit 1823:| Echter kregen wij te vier ure een goed middagmaal en nette kamers. Klikspaan, in zijn Studententypen (1841):| Echter had hij eens eene prijsvraag beantwoord (Klikspaan 1841). Nee, het kost geen moeite om voorbeelden te vinden uit die tijd. Ook in de twintigste eeuw is deze volgorde trouwens niet meteen verdwenen . Bordewijk schrijft in Karakter (1938) bijvoorbeeld nog:| Echter bracht hij heel voorzichtig op kantoor het gesprek wel eens op Dreverhaven;| Echter was er geen neergang te bespeuren in haar dagelijks doen, haar ogen, haar wil. Overigens komt de volgorde met echter als aanloop ook al heel lang voor. Betje Wolff en Aagje Deken schreven:| en echter hy beminde my zo zeer! (1782);| en echter een ryk man zou my (...) nog al niet te onpas komen (1784)). Ook de positie van echter verderop in de zin is al oud. We hoeven daarvan geen voorbeelden te geven, want in dat opzicht is er geen verschil tussen de achttiende- en negentiende-eeuwse taal en de taal van tegenwoordig. Waar het nu om gaat, is de vaststelling dat echter als eerstezinsdeel inde achttiende ennegentiende eeuwnormaal en zelfs frequent was, en dat dat tegenwoordig niet meer zo is. Ook al staat 39 echter misschien nog wel eens een enkele keer op zijn ‘oude’ positie (eerste zinsdeel), het is daar ongewoon geworden, we vermijden het, en grammatica’s en taaladviseurs keuren het af. Er is dus blijkbaar iets veranderd,indeloopvandenegentiendeen/oftwintigsteeeuw.Maar...

Share