In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

Deel I GeschIeDenIs In het currIculum. De theresIaanse onDerwIjshervormInG (1750-1794) [3.149.214.32] Project MUSE (2024-04-23 19:53 GMT) 37 A an de vooravond van het schooljaar 1777-1778 werd in Brusselse regeringskringen opgelucht ademgehaald. Na meer dan vier jaar voorbereidend werk door de jointes en comités bevoegd voor de opheffing van de jezuïetenorde en door de Koninklijke Commissie der Studiën, was het zo ver. Op 9 augustus 1777 gaf de gevolmachtigde minister Georg Adam von Starhemberg namens keizerin Maria Theresia de opdracht om in de Zuidelijke Nederlanden een nieuw nationaal onderwijsprogramma voor de colleges en pensionaten (de toen gebruikte term voor internaten) te verspreiden.1 Volgens dit programma moesten alle schoolgaande adolescenten in de erflanden voortaan eenzelfde, van overheidswege voorgeschreven opleiding volgen. Eindelijk, zo luidde het, werd een einde gemaakt aan de grote verscheidenheid aan lesmiddelen en methoden die tot dan toe door de verschillende religieuze orden en hun scholen waren gehanteerd. Onderwijs werd een staatsaangelegenheid. Over het hele land werden dezelfde leerstof, dezelfde uurroosters en dezelfde leermethoden ingevoerd.2 Voor het geschiedenisonderwijs was deze op nationale schaal doorgevoerde onderwijshervorming – in de literatuur ook wel de Theresiaanse hervorming genoemd – van groot belang. Ze was de eerste van een reeks reorganisaties die geschiedenis een plaats op de lesprogramma’s van alle secundaire scholen in de Zuidelijke Nederlanden bezorgde. Het toekennen van deze plaats gebeurde in het kader van een algemene vernieuwing van het onderricht in de klassieke studies. Zoals overal in Europa was ook het secundair onderwijs in de Zuidelijke Nederlanden in de tweede helft van de achttiende eeuw grotendeels volgens het oude humanistische model georganiseerd. Bijna alle colleges en pensionaten volgden er de zestiende-eeuwse Modus Parisiensis die de Parijse universiteit in Frankrijk aan haar colleges had opgelegd. Hun programma was gericht op het actief spreken en schrijven van Latijn. De leerstof werd hiervoor verdeeld over een klassensysteem van vijf of zes jaar. De jaarklassen die achtereenvolgens werden ingevoerd, waren van laag naar hoog: de figura minor of rudimenta secunda, de figura major of rudimenta prima, de grammatica of etymologia, de syntaxis, de poesis, en de retorica of eloquentia.3 In deze jaarklassen die de leerlingen naargelang hun kennisniveau in opklimmende gradatie moesten doorlopen, stond de lectuur van de klassieke teksten steeds 1 Het nieuwe nationale onderwijsprogramma werd gepubliceerd onder de titel Plan provisionnel d’études ou instructions pour les professeurs des classes respectives dans les pensionnats, collèges ou écoles publiques aux Pays-Bas (s.l., 1777). 2 Over deze onderwijshervorming, zie Piot, ‘L’instruction publique’, 6-23; Hubert, ‘Les réformes de Marie-Thérèse’, 185-202 en 217-231; Vanhamme, ‘Contribution à l’étude’, 109-137; Chanterie, De Koninklijke colleges; Nauwelaerts, ‘Het secundair onderwijs’, 277-288; Lenders, ‘Wenen en Brussel’, 37-70; Put, ‘Koninklijke Colleges’, 951-957; Leyder, ‘L’état de la classe’, 1155-1174 en Idem, Pour le bien des lettres. 3 Leyder, ‘De onderwysinge der jonckheydt’, 109-111. Voor meer informatie over de Modus Parisiensis, zie Chartier, Compère en Julia, L’éducation en France, 151-159; De Dainville, L’éducation des jésuites, 185-186 en Compère, Du collège au lycée, 19-30. 38 Geschiedenis in het curriculum 38 centraal. Per jaarklas werd een aantal Romeinse auteurs gelezen, van wie de schriften als te imiteren voorbeelden werden voorgehouden. De canon van deze te lezen auteurs verschilde van school tot school – met een aantal ‘vaste waarden’ zoals Cicero, Vergilius, Horatius en Ovidius. Maar de manier waarop de lectuur verliep, was wel altijd dezelfde. De leraar las de gekozen tekst volgens de regels van de praelectio voor, en verduidelijkte daarna mondeling de stijl, techniek, woordkeuze en moraalles van de auteur. De leerlingen volgden in stilte, en namen notities op de blanco ruimtes in de goedkope tekstuitgaven waarover ze beschikten. Zodra zij de tekst voldoende beheersten, kregen ze de opdracht om deze zelfstandig verder te lezen (de lectio). Na de schooltijd herhaalden ze de lectuur thuis of op hun kamer, om haar de volgende dag in de klas op te zeggen (de recitatio of repetitio).4 Naast de praelectio, lectio en recitatio leerden de leerlingen in elke jaarklas ook Latijn aan de hand van de praecepta, de disputatio, de declamatio en de compositio. De praecepta sloeg op het geheel van grondregels van de woordleer, zinsbouw, dichtkunst en welsprekendheid die tijdens aparte lesuren werden onderricht. Hiervoor werd in de Zuidelijke Nederlanden meestal gebruik gemaakt van grammaticaboeken van Joannes Despauterius, Simon Verepaeus of Emmanuel Alvarez.5 De disputatio...

Share