In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

Deel II een revolutIonaIr experIment. GeschIeDenIs aan De écoles centrales (1794-1802) [18.216.251.37] Project MUSE (2024-04-26 16:43 GMT) 121 ‘D e revolutie start wanneer de tirannie eindigt’, zo riep de jonge Jakobijnse revolutionair Louis Antoine Simon de Saint-Just op 27 december 1792 op het proces van Lodewijk XVI.1 Met deze woorden gaf Saint-Just uiting aan de politieke gevoelens die na drie jaar van revolutie de bovenhand hadden gehaald. Sinds de monarchie gevallen was, werd het niet langer mogelijk geacht om de samenleving op een gematigde manier, via wetgeving, te hervormen. In de plaats van te hervormen, moest een volledig nieuwe maatschappelijke orde worden ingesteld. Maar vooraleer deze nieuwe orde kon worden uitgebouwd, zo meenden de radicale revolutionairen die het voortaan voor het zeggen hadden, moest tabula rasa worden gemaakt met het ‘Ancien Régime’. Het foute verleden moest zowel letterlijk als symbolisch uit het publieke leven verdwijnen. Alle standbeelden die ooit in opdracht van de Bourbon koningen waren gebouwd, werden vernield. Kerken en kloosters werden gesloten. Straatnamen die verwezen naar de monarchie, de feodaliteit of het katholieke geloof werden vervangen door namen die de nieuwe idealen van de revolutie weerspiegelden. Zelfs speelkaarten met koning, koningin en boer werden verboden. Enkel na deze destructieve acties, zo werd gedacht, kon het lang verwachte nieuwe tijdperk worden ingeluid.2 Het verlangen van de revolutionairen om radicaal met het verleden te breken, hield verband met het in de achttiende eeuw gegroeide geloof in de maakbaarheid van de samenleving. De revolutionairen geraakten ervan overtuigd dat ze louter op basis van de ratio de meest egalitaire samenleving ooit konden ontwerpen. Toch impliceerde dit verlangen naar een volledig nieuwe orde geen vijandigheid tegen de geschiedenis op zich. De houding van de revolutionairen tegenover het verleden was dubbelzinnig.3 Enerzijds wilden ze benadrukken dat een nieuw tijdperk was aangebroken door alles wat aan de oude sociale structuren herinnerde, te vernietigen. Anderzijds trachtten ze de politieke orde die ze zelf instelden evenzeer met historische argumenten te legitimeren. Vele revolutionairen hadden een grote bewondering voor de manier waarop de Griekse en Romeinse republieken in het verleden hadden gefunctioneerd. Ze zagen in deze republieken voorspiegelingen van de samenleving die ze zelf wensten op te bouwen. Jacques Pierre Brissot, de belangrijkste vertegenwoordiger van de Girondijnen, identificeerde zich bijvoorbeeld graag met Lucius Junius Brutus, die volgens de traditie een van de eerste twee Romeinse consuls was. François Noël Babeuf, een journalist en trouwe aanhanger van de revolutie, wijzigde zijn naam in Gaius Gracchus als eerbetoon aan de befaamde Romeinse volkstribuun die geroemd werd omwille van zijn sociale maatregelen.4 Impliciet werd telkens gesuggereerd dat de Grieken en Romeinen de 1 Saint-Just geciteerd in Walzer, Régicide et Révolution, 287. 2 Gildea, The past in French history, 20-21. 3 Over de dubbelzinnige houding van de Franse revolutionairen ten opzichte van het verleden, zie ook Mathijsen, ‘The Emancipation of the Past’, 21-31. 4 Larmour, ‘History recreated or malfunctioned desire?’, 41-42. 122 Een revolutionair experiment 122 idealen van vrijheid en gelijkheid, die de revolutionairen zelf over de hele wereld wensten uit te dragen, hadden uitgevonden.5 Om dergelijke historische legitimaties kracht bij te zetten, maakten de Franse revolutionairen gebruik van symboliek. In de nieuwe vergaderzaal van de Nationale Conventie in het Tuilerieënpaleis in Parijs kregen grondleggers van de Romeinse republiek zoals Marcus Furius Camillus, Lucius Junius Brutus, Publius Valerius Publicola en Lucius Quintius Cincinnatus in 1793 levensgrote standbeelden samen met de Griekse geleerden Solon, Lycurgus, Plato en Demosthenes. De zaal zelf werd verder naar Romeins model uitgerust. Zo werden de muren in marmerkleur geschilderd, en werden er laurierkronen en bijlbundels op de wanden getekend om de Nationale Conventie op de Romeinse senaat te doen lijken. Bovendien werd de Romeinse republiek niet enkel in de gebouwen van de nieuwe politieke machthebbers geëerd. Ook in het dagelijkse leven moesten de burgers kennismaken met de grondleggers van het nieuwe, revolutionaire gedachtegoed. Bijgevolg verschenen standbeelden van Romeinse helden op de straathoeken, en kregen steden, districten en straten namen als ‘rue de Brutus’, ‘rue de Scaevola’ en ‘rue des Gracques’.6 ‘Het herbouwen van de samenleving betekende immers dat alles republikeins moest worden gemaakt’, zo merkte de Jakobijnsgezinde priester Henri Grégoire op.7 Grégoire vatte met deze woorden de essentie waarop de revolutionaire politiek tussen 1792 en 1799 was gericht. Zodra de republikeinsgezinde revolutionairen in 1792 aan de macht kwamen, trachtten zij hun nieuwe, egalitaire burgerschapsidealen aan de hele Franse samenleving...

Share