In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

99 DEEL IV HET EMPIRIScH ONDERZOEK SUbDEEL I. HET ONDERZOEKSDESIGN 1. Inleiding Het empirisch onderzoek dat binnen het kader van voorliggend onderzoeksproject verricht werd, bestond enerzijds uit open interviews met telkens tien parketmagistraten en jeugdrechters, en anderzijds uit een kwalitatieve analyse van tien protectionele dossiers per geïnterviewde magistraat. Het doel van dit empirisch onderzoek bestond erin om een aan de werkelijkheid getoetst antwoord te kunnen geven op de vijf centrale onderzoeksvragen: 1. Worden de parketten en parketmagistraten in hun vorderingsbeleid inzake protectionele zaken1 aangestuurd? Centraal? Regionaal? Hoe worden de parketten en parketmagistraten aangestuurd in hun vorderingsbeleid inzake protectionele zaken? 2. Wat beïnvloedt het vorderingsbeleid van parketmagistraten en parketten inzake protectionele zaken? 3. Bestaan er overeenkomsten en verschillen in het gehanteerde vorderingsbeleid van parketmagistraten en parketten? Wat zijn mogelijke verklaringen voor deze eventuele overeenkomsten en verschillen? 4. Wat beïnvloedt de keuze van de jeugdrechter om POS en MOF-jongeren toe te leiden naar een bepaalde hulpverleningsvorm binnen de bijzondere jeugdzorg of een bepaalde hulpverleningsvorm binnen de brede jeugdhulpverlening? 5. Bestaan er overeenkomsten en verschillen in het beleid van de jeugdrechters inzake het opleggen van maatregelen? Wat zijn mogelijke verklaringen voor deze eventuele overeenkomsten en verschillen? Hieronder bespreken we de werkwijze bij de voorbereiding en concrete uitvoering van het empirisch onderzoek. Achtereenvolgens wordt ingegaan op volgende aspecten: de selectie en werving van de onderzoekseenheden, de twee gebruikte dataverzamelingsmethoden (open interviews en dossieranalyses ), de data-analyse en de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek. 1 Protectionele zaken omvatten de problematische opvoedingssituaties (POS) en de als misdrijf omschreven feiten (MOF). HET BELEID VAN DE JEUGDMAGISTRAAT 100 2. Selectie en werving van de onderzoekseenheden 2.1 De onderzoekseenheden In dit onderzoek waren de onderzoekseenheden of dragers van informatie2 vooreerst de Vlaamse jeugdrechters en de parketmagistraten die werkzaam zijn binnen de afdelingen ‘jeugd en gezin’ van de Vlaamse parketten van eerste aanleg. Aangezien de doelstelling van dit onderzoek erin bestond inzicht te verwerven in de beslissingsprocessen die parketmagistraten en jeugdrechters hanteren bij het toeleiden van POS en MOF-jongeren naar het hulpverleningsaanbod van de Vlaamse overheid, leek het logisch dat informatie inzake de beslissingsprocessen verkregen zou worden bij de desbetreffende actoren. Een tweede belangrijke groep van dragers van informatie werd vervolgens gevormd door de protectionele dossiers van minderjarigen op de verschillende parketten en jeugdrechtbanken in Vlaanderen. Aangezien het niet mogelijk was om binnen het kader van dit onderzoek alle Vlaamse parketmagistraten en jeugdrechters te bevragen en alle protectionele parket- en jeugdrechtbankdossiers van minderjarigen in te kijken, was het nodig om – vóór de aanvang van het empirisch onderzoek – een selectie van onderzoekseenheden door te voeren. We kozen ervoor om deze selectie te verrichten op niveau van het gerechtelijk arrondissement3 , waarbij we voorop stelden om vijf van de in totaal veertien gerechtelijke arrondissementen op Vlaams grondgebied4 bij het onderzoek te betrekken. Vervolgens stelden we ons tot doel om, per geselecteerd arrondissement, telkens twee parketmagistraten en twee jeugdrechters te interviewen en van elke magistraat ten slotte tien protectionele dossiers in te kijken. 2 J. BILLIET en H. WAEGE, Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, De Boeck, 2003, 79. 3 Per gerechtelijk arrondissement is er immers telkens één parket van eerste aanleg en één jeugdrechtbank. 4 Naast de dertien Nederlandstalige gerechtelijke arrondissementen, is er nog één tweetalig gerechtelijk arrondissement Brussel. Deze veertien arrondissementen behoren vervolgens tot de rechtsgebieden Antwerpen (gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Mechelen, Turnhout, Hasselt en Tongeren), Brussel (gerechtelijke arrondissementen Leuven en Brussel ) en Gent (gerechtelijke arrondissementen Gent, Dendermonde, Oudenaarde, Brugge, Kortijk, Ieper en Veurne). [18.191.5.239] Project MUSE (2024-04-19 14:19 GMT) HET EMPIRISCH ONDERZOEK - HET ONDERZOEKSDESIGN 101 2.2 Selectie arrondissementen De selectie van de vijf bij het onderzoek te betrekken gerechtelijke arrondissementen gebeurde op basis van zes vooraf bepaalde criteria, te weten: diversiteit , stedelijkheid, geografische spreiding, verhouding POS/MOF, aantal aanmeldingen vanuit het parket bij het comité bijzondere jeugdzorg en verschil tussen de erkende en programmatorische capaciteit. De keuze van deze criteria baseerden we enerzijds op de nota over regio-selectie van Hermans e.a.5 en anderzijds op een aantal specifieke eisen, eigen aan de aard van dit onderzoek. De bedoeling van deze arrondissementselectie bestond erin om – inzake de zes hierboven vernoemde criteria – een voldoende divers staal van arrondissementen bij het onderzoek te betrekken, zodat op voorhand uitgesloten kon worden dat bepaalde onderzoeksresultaten te wijten zouden zijn aan sterk gelijkaardige kenmerken van de bij het onderzoek betrokken arrondissementen. Hiertoe was het nodig om voor elk arrondissement een score vast te leggen per criterium. Dit was...

Share