In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

Hoofdstuk 3 Nabepalingen 3.1 DE NEDERLANDSE NC KENT GEEN NABEPALINGEN De NC in (2.2) heeft alleen voorbepalingen, en dat ligt niet aan de toevallige keuze van het voorbeeld. In tegenstelling tot wat in de meeste theoretische beschrijvingen van de NC en in de meeste referentiegrammatica’s (ANS, MGD etc.) aangenomen wordt, wordt hier de stelling verdedigd dat de Nederlandse NC geen echte nabepa lingen heeft. Dat wil niet zeggen dat er geen constituenten op het nomen kunnen volgen die er naar betekenis betrekking op hebben, maar wel dat zulke constituenten niet in een normale dependentierelatie staan tot de NC. Het idee dat nabepalingen niet hetzelfde statuut hebben als voorbepalingen, en veel losser aan de nominale groep gehecht zijn, is ten dele bekend uit de literatuur. Roose (1962:344) merkt op dat: “Preadjuncts denote things thought as dependent, that is as adher ent to the thing denoted by the noun, whereas in post adjuncts things are denoted, which to a certain degree are regarded as inde pendent.” Ondersteuning voor die visie put Roose ten eerste uit de vaststelling dat voorbepa lingen geringere mogelijkheden tot submodificatie bieden: geïmporteerd houten kistjes is twijfelachtig; kistjes van geïmporteerd hout niet. Daaruit blijkt dan de beperktere zelf standigheid. Ten tweede blijkt de onafhankelijke status van nabepalingen bij modifi catie door werkwoorden: als voorbepaling, in de vorm van een deelwoord, missen ze tempusmarkering; als nabepaling, bijvoorbeeld in betrekkelijke bijzinnen, duiken ze op als vervoegd werkwoord. Ten derde: nabepalingen kunnen niet in combinatie met een lidwoord een NC vormen: tegenover de rode komt *de uit Amerika niet voor. De redenering van Roose is als volgt: als anafoor impliceert de rode een kernnomen, waarmee het een ondeelbare eenheid vormt. Nabepalingen laten zulk anaforisch gebruik niet toe, wat erop wijst dat ze niet zo’n ondeelbare eenheid vormen met het kernnomen. Een vierde argument is de aanwezigheid van congruentie bij voorbepa lingen alleen. Ook Van Roey (1974:81 84) haalt een aantal pertinente problemen aan met het concept ‘nabepaling’, zoals het ontbreken van vaste vormcategorieën, het ontbreken van vaste volgorderegels, en de eigen intonatiecontour van veel nabepalingen. Hoofdstuk 3 52 En ook Verhaar (1998) argumenteert dat nabepalingen op een lossere manier aan het nomen gehecht zijn:1 “[A]cross languages, right branching attributes are asymmetrical in regard to left branching attributes, in that the latter are more strin gently subordinated to their heads and thus more stringently at tributive, while the former are not quite so stringently subordinated to THEIR heads (…).” (1998:102) Het verschil tussen voor en nabepalingen is volgens Verhaar niet beperkt tot het Nederlands, maar is een universeel verschijnsel. Dat is een straffe claim, maar dat er enige grond voor bestaat, blijkt ook uit het onderzoek van Plank (2003) naar de Eu ropese talen. Hij merkt op: “The evidence surveyed in the preceding section [over nabepal ingen, fv] suggests that when attributives can be either prenominal or postnominal, it will be in the marked postnominal construc tions that they tend to be added more loosely, without necessarily amounting to fully independent NPs. (...) Whatever the language particular rules for ordering attributives, postnominal position seems more appropriate in general for disjointed additions to heads.” (2003:346) De conclusie dat het achterveld structureel los staat van de NC gaat zowel Roose, Van Roey, Verhaar als Plank kennelijk te ver. Van der Horst is wel bereid tot die conclusie: “De notie nabepaling is voor wat het Nederlands betreft een dwa ling die we zo gauw mogelijk moeten opgeven. De Nederlandse taal, Nederlandse zinnen, kennen geen nabepalingen.” (1995:278). Zijn argument is dat het Nederlands elk syntactisch middel ontbeert om de depen dentie tussen nabepalingen en de nominale kern aan te geven. Het voorzetsel kan bezwaarlijk doorgaan als zo’n middel, want in het klassieke voorbeeld hij heeft de man met de verrekijker gezien is het voorzetsel niet bij machte aan te duiden of met de verre kijker een nabepaling is bij de man of een adverbiale bepaling op zinsniveau. De rela 1 De termen right branching en left branching kunnen voor verwarring zorgen. Als ik Verhaar goed begrepen heb, bedoelt hij er hier hetzelfde mee als postnominale, respectievelijk pre nominale bepalingen, en niet: bepalingen die intern rechts, respectievelijk links vertakken (wat de gebruikelijke betekenis is van de termen in kwestie). Terzijde mag opgemerkt worden dat ook de termen links en rechts niet helemaal gelukkig zijn: ze verwijzen naar taal op schrift, en dan nog naar schriftsystemen waarin van links naar rechts geschreven wordt. [3.145.191...

Share