In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

Hoofdstuk 7 De ontwikkeling van een kavel voor determinatoren Dit hoofdstuk handelt over de aanleg van een nieuwe kavel in de NC. De structuur van de NC zoals die tot stand gekomen was in het Pgm, met een positie voor attri butieve adjectieven – en later voor allerlei elementen die zich als adjectief gaan ge dragen – wordt in het Oudnederlands uitgebreid met een geheel nieuw type bepaling, de zogenoemde determinator.1 De ontwikkeling ziet er schematisch als volgt uit: (7.1) [ A [ N ] ]NC (geen attributieve determinatorkavel) (7.2) [ D [ A [ N ] ] ]NC (wel een attributieve determinatorkavel) 7.1 PROTOGERMAANS Zoals geargumenteerd is in §6.1 had het PIE geen attributieve adjectieven. De term adjectief is in het PIE een anachronisme: bepalingen bij het nomen werden uitgedrukt door andere nomina, die hun eigen NC vormden. Op dezelfde manier is de term determinator een anachronisme in het Pgm: het type betekenis dat thans in het Neder lands uitgedrukt wordt door determinatoren – definietheid bijvoorbeeld – behoorde in het vroege Pgm wellicht tot de interpretatie (pragmatische definietheid), en werd in 1 Hier zijn we aangekomen bij een terminologische kwestie: in de literatuur wordt de term determinator (Engels: determiner) voor twee dingen gebruikt, namelijk enerzijds voor een kavel (ook wel positie, functie of projectie genoemd) in de NC, en anderzijds voor een woordsoort (ook wel woordklasse of rededeel genoemd), of nauwkeuriger: een groep woordsoorten (pronomina, lidwoorden, onbepaalde telwoorden), die deze kavel bezetten. In het Engels spreekt men van het onderscheid tussen respectievelijk slots en slotfillers. Omdat die praktijk soms verwarrend is, stellen Payne & Huddleston (2002:330, 355) voor om de term determiner voor te behouden voor de kavel, en voor de woordklasse de term determinative te gebruiken. Die suggestie wordt hier niet gevolgd, omdat er dan ook terminologische alternatieven moeten worden verzon nen voor het onderscheid tussen adjectief als woordsoort en adjectief als kavel, en voor nomen als woordsoort en nomen als kavel. Daar is principieel natuurlijk geen bezwaar te gen, maar die terminologische verdubbeling dreigt de zaken veeleer te compliceren dan te verhelderen. Hoofdstuk 7 250 het latere Pgm uitgedrukt door de zwakke flexie op adjectieven (zie Van de Velde 2006, en de aldaar vermelde referenties).2 Bovendien gedroegen demonstrativa en possessiva zich ook syntactisch als adjectieven, zoals verderop zal blijken. De parallellie tussen het PIE en Pgm kan als volgt weergegeven worden: (7.3) PIE [ NKern/Bep. ]NC > Pgm [ ABep. NKern ]NC (7.4) Pgm [ AKwalif./Identif. NKern ]NC > Onl [ DIdentif. AKwal. NKern ]NC Bij een PIE nomen (N) weten we zonder verdere context niet of we te maken heb ben met een semantische kern of een semantische bepaling. Dat onderscheid be hoort niet tot het grammaticale repertoire van het PIE. Dat verandert later, zoals beschreven in §6.2: het concept bepaling ‘grammaticaliseert’. Er komt een gespecia liseerde woordsoort en een aparte positie in de NC. Die ontwikkeling wordt sche matisch weergegeven onder (7.3). In (7.4) wordt beschreven hoe hetzelfde procédé zich voordoet in het Pgm: bij een Pgm adjectief (A) weten we zonder verdere con text niet of we te maken hebben met een kwalificerende bepaling of een identifice rende bepaling. Dat onderscheid behoort niet tot het grammaticale repertoire van het Pgm. Opnieuw: dat verandert na verloop van tijd. In het Oudnederlands krijgen we een gespecialiseerde woordsoort voor identificerende bepalingen en een vaste positie in de NC. Samengevat: zowel in de overgang van het PIE naar het Pgm als in de overgang van het Pgm naar het Oudnederlands weekt het nieuwe type bepaling zich los uit een vroegere minder gedifferentieerde categorie.3 Het idee nu dat het Pgm geen determinatoren had, is in strijd met wat verteld wordt in de meeste hedendaagse handboeken. Die lijken ervan uit te gaan dat de terminatoren altijd bestaan hebben: zie bijvoorbeeld de Cambridge History of the En glish Language (Hogg 1992 2001), Ringe (2006:233) of Fischer & Van der Wurff (2006:114). In wat volgt, moet dus aannemelijk gemaakt worden waarom een andere analyse dan die in de handboeken de voorkeur verdient. Allereerst kan opgemerkt worden dat het klassieke standpunt in die handboeken niet altijd het resultaat is van een onderzoek dienaangaande. Het probleem wordt in de regel niet expliciet aan de orde gesteld. De genoemde boeken verzuimen door gaans te motiveren waarom adjectieven het statuut van determinator ontzegd wordt, hoewel ze definietheid tot uitdrukking kunnen brengen, en waarom pronomina dat statuut wel krijgen, hoewel ze vaak onverschillig zijn ten opzichte van definietheid. Dat laatste zou bijvoorbeeld afgeleid kunnen worden uit (7.5), (7.6...

Share