In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

185 Gebraden rapen Het valt me op dat succesvolle neerlandici, zij die het op de een of andere manier gemaakt hebben, vaak zeggen dat ze aan hun studie eigenlijk weinig of niets gehad hebben. Dat geeft te denken, zou je zeggen. Natuurlijk mag men daar een ruim percentage psychologisch gemotiveerd ‘zich afzetten’ van aftrekken. Veel mensen zijn voor hun veertigste levensjaar ook maar matig te spreken over hun ouders. En het is een aantrekkelijker voorstelling van zaken dat je iets bereikt hebt zonder de inspirerende leiding van de professor en ondanks je ouders, dan dat alles je maar in de schoot geworpen is. Ik moet de eerste neerlandicus nog tegenkomen die zegt dat er zonder studie Nederlands niks van hem terechtgekomen was. Maar toch. Mijn eerste college heeft diepe indruk op me gemaakt. Het was een college van C.F.P. Stutterheim en het ging over de regel, ik meen van Vondel: Waar ‘s vijands hoofd min gold dan een gebraden raap. In mijn herinnering sprak hij daarover weken achtereen. Ik heb geen flauw idee wat hij erover zei. Toen begreep ik dat trouwens evenmin. Ik was op het punt van onpraktische lessen in het gymnasium wel een en ander gewend, maar dit sloeg alles. Andere colleges die ik mij levendig herinner, waren de doorgaans lange reeksen over de positie van de bijwoordelijke bepaling vroeger (Vroeger stond hij vroeger op, Hij stond vroeger vroeger op), overAchilles & Polyxena van Hooft,over de eerste zin van enkele romans en over de Oergermaanse e-1, die in West-Germaanse talen een â geworden is (Gotisch letan, Nederlands laten). Nee, je mag gerust zeggen dat die opleiding niet erg op de praktijk toegesneden was. Echt ‘klaar voor de arbeidsmarkt’ wordt men zo niet. Er zijn studies waar dat anders is. De studie voor tandarts is, geloof ik, een voorbeeld; maar ze wordt vrij algemeen niet als de 186 intellectueel meest uitdagende beschouwd. Komt dat door die vieze stinkende bekken of door iets anders? De vraag is niet zinloos, dunkt me, als we over de toekomst van de studie Nederlands spreken. Het lijkt me zelfs een kernvraag. Er is ondertussen wel iets veranderd in de laatste decennia. Vooral het onderdeel taalbeheersing, ingevoerd rond 1970, waar men iets heel anders doceert dan de buitenwacht denkt, lijkt enigszins tegemoet te komen aan de wens de studie praktischer te maken. Ik meen zelfs dat het universitaire succes van het vakonderdeel grotendeels te danken is aan dit misverstand. Zou men in brede kring gaan begrijpen wat onze taalbeheersers feitelijk doen, het was gauw afgelopen met de waardering die hun tot nu toe ten deel valt, en ze zouden een stapje terug moeten doen naar de minder hoog geachte positie van mediëvisten, theoretisch taalkundigen en onderzoekers van het renaissance-toneel. Want onder mekaar kunnen we toch wel zeggen dat ze zelf meestal geen kies kunnen trekken, die tandartsen onder de neerlandici. ’t Is daarom dat ik ze wel mag, de taalbeheersers. Ze horen er echt bij. Niet de praktijkgerichtheid van de studie moet ons bekommeren , maar de vraag of ze intellectueel wel het niveau heeft dat men ervan mag verwachten. Zeg vrijuit dat uw studie weinig of niets nuttigs heeft opgeleverd voor uw huidig werk, want meestal is het waar; maar heb de moed eraan toe te voegen dat u dat een voordeel acht. Want dat is nog veel waarder. ...

Share