In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

125 Waarom een prijs? Over taal schrijven voor een groot publiek is niets nieuws. Het gebeurt al eeuwen lang. Nieuw is dat er tegenwoordig wel eens een prijsvooruitgereiktwordt.Populariserenlijktbelangrijkergevonden te worden dan vroeger. Ook in andere landen zien we een toegenomen waardering. Hoe zou dat komen? Een intrigerende vraag. Een vraag die serieuze behandeling verdient , met de middelen van de wetenschap, maar het zal dan zijn in een wetenschap die nog niet bestaat, ofschoon ze het wel verdient om te bestaan, namelijk de historische taalbeheersing. Tot zolang, dat is totdat er een echte historische taalbeheersing komt, moeten we ons behelpen met overwegingen en veronderstellingen. Ik wil u graag enkele van mijn overwegingen voorleggen. Moeilijker vak Wat je wel eens hoort, is dat de taalwetenschap gaandeweg steeds gespecialiseerder en technischer geworden is, en zodoende steeds moeilijker, en dat daardoor allengs geroepen wordt om popularisering , om ‘vertaling’ van al die moeilijke uiteenzettingen voor lezers van de wetenschapsbijlage. Ik geloof daar niet in. Honderd en honderdvijftig jaar geleden was de taalwetenschap ook nogal technisch. Ook toen kwamen er populariseerders aan te pas om een en ander uit te leggen voor een breder publiek. Bijvoorbeeld Max Müller en William Dwight Whitney, zonder wie de denkbeelden van Grimm nooit in brede kring ingang gevonden zouden hebben. Maar er werden geen prijzen voor uitgeloofd. Anders had Max Müller stellig de hoofdprijs verdiend. Beiden, het zij terzijde opgemerkt, waren zelf ook eminente linguisten; Müller en Whitney waren geen wetenschapsjournalisten. 126 Nee, dat ons vak steeds technischer geworden is en dat dáárdoor popularisering nodig is geworden, daar geloof ik niet in. Het vak is misschien een klein beetje technischer geworden, maar de modale lezer ook. Slecht schrijvende taalkundigen Een andere verklaring voor de toegenomen waardering voor populariseren zou kunnen zijn dat taalkundigen steeds beroerder zijn gaan schrijven. En dat er daarom iemand anders aan te pas komt om het een beetje leesbaar en fatsoenlijk uit te leggen. Met name bij het lezen van sommige dissertaties en inleidende handboeken denk ik dat wel eens, maar het is toch, geloof ik, niet waar. De grammatica van C.H. den Hertog (1892), die kan je lezen, van a tot z. De Nederlandse Spraakkunst van De Vooys (eerste druk 1947) eveneens. Daarbij vergeleken is de ans (1984; 2e druk 1997) van een armoedige kleurloosheid qua taalgebruik, waardoor men haar al gauw geeuwend terzijde legt. Internationaal hetzelfde beeld. Hermann Paul’s Prinzipien der Sprachgeschichte (1880) lees je voor je plezier; Jespersens Progress in Language (1894) kun je moeilijk wegleggen voor je het uit hebt. Maardewerkelijkheidistochgenuanceerder.Wieweleensbegonnen is aan de lectuur van Von Humboldt (Über die Verschiedenheit des menschlichen Sprachbaues; Über die Sprache, 1836), heeft in de meeste gevallen zijn boek al na luttele bladzijden zuchtend teruggebracht naar de bibliotheek. Onleesbaar. En het kan nog veel erger. Het absolute dieptepunt in de taalkunde , nooit meer overtroffen, ligt mijns inziens bij Jacob Grimm. Geen doorkomen aan. Wat onder andere hierdoor komt, dat Grimm voorstander was van de zogenaamde ‘kleinschreibung’: geen hoofdletters . Ook niet aan het begin van de zin. Wie denkt ‘na een punt begint een nieuwe zin, geen probleem’, die heeft kennelijk nog nooit iets van Grimm onder ogen gehad, in wiens boeken het krioelt van de afkortingen, allemaal met punt. Zodat een beetje zin algauw vier [18.224.32.86] Project MUSE (2024-04-25 01:44 GMT) 127 of vijf punten bevat, niet zelden met een afkorting als laatste element. Ga er maar aanstaan. Zo bont wordt het niet meer gemaakt. Ik denk ook eigenlijk dat de kwaliteit van het taalgebruik van taalkundigen in hun boeken en artikelen in anderhalve eeuw, gemiddeld, veeleer vooruitgegaan is. Vandaag de dag wordt de lat hoger gelegd dan vroeger. We zijn beter gaan schrijven, lijkt me, maar ook eenvormiger, saaier, kleurlozer. De dieptepunten uit het verleden, dat zou nu niet meer kunnen. Maar de laatste prettig leesbare grammatica of monografie is toch ook alweer van vrij lang geleden. Een enkele, veelal buitenlandse uitschieter niet te na gesproken. Maar of dit nu de roep om populariseringen verklaart, dat vind ik toch niet evident. Andere taalcultuur Men zou, op zoek naar verklaringen, ook in een heel andere richting kunnen zoeken. En bijvoorbeeld wijzen op een tweede helft twintigste eeuw sterk veranderende ‘taalcultuur’. We komen van een taalcultuur waarin het woord, de taal, bovenal geschreven taal, een centrale plaats innam. Vertrouwdheid met de klassieke oudheid en met de bijbel waren vanzelfsprekend in de intellectuele bagage van toonaangevende kringen. Wij hebben, anno 2009, andere toonaangevende kringen...

Share