In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

76 Verliefd Lodewijk van Deyssels eerste grote roman is Een liefde (1887). Hij is dan drieëntwintig jaar oud, en net getrouwd met Catharina Horyaans. Het is een indrukwekkende roman, al kan men zich met reden afvragen of Catharina dat ook vond. Hoe dat ook zij, ze zal waarschijnlijk geen taalkundige bezwaren gehad hebben tegen de volgende zin op bladzijde negenentwintig van het eerste deel:| Zij waren allen op hem verliefd. Ik wel. Ik vind dat namelijk geen goede zin. Ik zou geschreven hebben:| Zij waren allen verliefd op hem. En ik sta daar niet alleen in. De meeste mensen geven tegenwoordig de voorkeur aan verliefd op hem. Dat heb ik nagegaan. En wie me niet gelooft, kan het ook zelf vrij eenvoudig even nagaan. Dat veel hedendaagse lezers eroverheen lezen en niks opmerken, is een andere zaak. Veel lezers lezen niet goed. Maar als je ze erop wijst, ja, dan zien ze het ineens ook, en dan erkennen ze wel dat die volgorde thans ongebruikelijk is. Nu worden er massa’s slechte zinnen geschreven, vroeger evenzeer als nu, maar bij een boek van meer dan honderdtwintig jaar geleden moet je voorzichtig zijn. Het is mogelijk dat wat wij nu minder geslaagd vinden, destijds goed was. Om te weten of Van Deyssels zin in 1887 welgevormd was of een misbaksel, moeten we andere oude zinnen met verliefd bekijken. We beginnen bij Van Deyssel zelf. In dezelfde roman lezen we ook: 77| as je een allerliefst meisje trouwt, mooi, en die op je verliefd is (blz. 97);| hoe of je toch de meisjes op je verliefd maakt (blz. 98). Het is blijkbaar niet een toevalligheid, of iets eenmaligs. Van Deyssel doet het steeds zo. Misschien was het iets typisch van Van Deyssel om het zo te zeggen? Hoe zeiden anderen het in vroeger eeuwen? Dat is na te gaan:| was ik een Heer, ik zou smoorlyk op je verliefd wezen (achttiende eeuw; Justus van Effen);| Ach, uit grootschheid alleen, op mijne deftige, aanzienelyke familie, zoude ik, hoe ik thans gedaald ben, niet op hem verliefd willen zyn (achtiende eeuw; Wolff & Deken);| Hy is raazend op my verliefd (achttiende eeuw; Wolff & Deken);| je bent toch niet op haar verliefd geraakt, hoop ik (negentiende eeuw; Van Lennep);| Ik was niet alleen tot over de ooren op haar verliefd, maar geheel met liefde doortrokken (negentiende eeuw; vertaling Dickens);| Hij begreep dat hij op Helena verliefd was geworden (1891; Gustaaf D’Hondt). De conclusie moet zijn dat de volgorde van Van Deyssel destijds heel gewoon was. Van Deyssel schreef geen kromme zin, en Catharina Horyaans zal er geen taalkundige bezwaren tegen gehad hebben. Wel is er blijkbaar iets veranderd, zodat wij een andere volgorde verkiezen . Wat is er precies veranderd? En waarom gebeurde dat? Ik denk dat dat valt uit te leggen. Bijvoeglijke naamwoorden Waar staat tegenwoordig, in het algemeen, de voorzetselgroep die bij een bijvoeglijk naamwoord hoort? Ervoor of erachter? Dat valt eenvoudig na te gaan. We zeggen:| Hij is bang voor muizen, [18.191.228.88] Project MUSE (2024-04-18 21:44 GMT) 78 en zelden:| Hij is voor muizen bang. Evenzo in een bijzin:| dat hij bang voor muizen is, en niet zo gauw:| dat hij voor muizen bang is. Waarschijnlijk komen alle volgordes wel eens voor, in bijzondere situaties, en met speciale klemtoon. Maar de meest gewone volgorde is toch bang voor muizen, dus met de voorzetselgroep achter het bijvoeglijk naamwoord. Dat is ook zo met andere bijvoeglijke naamwoorden en voorzetselgroepen . We zeggen:| Hij is nieuwsgierig naar die brief;| dat hij nieuwsgierig is naar die brief;| Hij was als kind al dol op hagelslag;| dat hij dol op hagelslag is; en nauwelijks:| Hij is naar die brief nieuwsgierig;| dat hij naar die brief nieuwsgierig is;| Hij was als kind al op hagelslag dol;| dat hij op hagelslag dol is. Iets ingewikkelder is de situatie bij bijvoeglijke naamwoorden plus een zogenaamd voornaamwoordelijk bijwoord: 79| Hij is er bang voor;| dat hij er bang voor is; en zelden of nooit:| Hij is ervoor bang;| dat hij ervoor bang is. In de meest gewone en soepele zin splitst het voornaamwoordelijke bijwoord ‘eromheen’: er bang voor. Eventueel kan nog wel eens het gehele voornaamwoordelijke bijwoord erachter staan:| Hij is bang ervoor;| dat hij bang ervoor is;| dat hij bang is ervoor. En dat zien we ook bij andere bijvoeglijke naamwoorden:| Hij is er nieuwsgierig naar;| Hij is er dol op; eventueel misschien:| Hij is nieuwsgierig ernaar;| Hij is dol erop (?); maar niet:| Hij is ernaar nieuwsgierig...

Share