In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:

65 Sterke werkwoorden Een lezer schrijft mij het volgende: ‘Uw artikel “De zorgdraag-verandering ” leidde bij mij tot een vraag. Zuigen is een sterk werkwoord, stofzuigen niet. Komt die verandering door de samenstelling? Zo ja, ontwikkelt onze taal zich dan naar iets als hij heeft afscheidgeneemd? Ik wil de boel niet bespottelijk maken, al klinkt het in mijn oren als bespottelijk, ik ben echt geïnteresseerd in het antwoord. Of deugt mijn gedachtegang niet?’ Het kortste eerlijke antwoord is: dat zou best kunnen, maar zeker is het niet. In ieder geval is er met die gedachte niets mis. Maar zo kort wil ik mij er niet van afmaken. Sterk en zwak Voor de goede orde: onder sterke werkwoorden verstaan we de werkwoorden die hun verleden tijd vormen met klinkerwisseling, zoals in: slapen - sliep, buigen - boog. Doorgaans hebben sterke werkwoorden een voltooid deelwoord op -en: geslapen, gebogen. Daarmee onderscheiden we de sterke werkwoorden, in navolging van Jacob Grimm, die ook de term bedacht heeft, van de zwakke werkwoorden . Zwakke werkwoorden vormen hun verleden tijd met -de(n) of -te(n): wandelen - wandelde, maken - maakte. De zwakke werkwoorden hebben over het algemeen een voltooid deelwoord dat eindigt op -t of -d: gewandeld, gemaakt. Grimm beschouwde zo’n achtervoegsel als een hulpmiddel, en daarom noemde hij die werkwoorden ‘zwak’. De sterke werkwoorden kunnen het zonder zo’n hulpmiddel af, en geven de verleden tijd aan met hun eigen stam. Grimm vond dat een teken van kracht. Op die terminologie valt veel af te dingen, maar dat ga ik niet doen. Ze worden al bijna tweehonderd jaar zo genoemd en we laten het nu maar zo. 66 Al in onze vroegste grammatica’s, van de zestiende en de zeventiende eeuw, was men zich bewust van deze groep merkwaardige werkwoorden. Zonder overigens te beseffen waar die rariteiten vandaan kwamen, of wat hun positie binnen onze taal was. Het was Lambert ten Kate die in 1723, in een omvangrijke studie (Aenleiding tot de Kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake), voor het eerst tot een goed inzicht kwam. Ten Kate sprak overigens nog van ‘ongelykvloeyende verba’. Door nauwkeurige vergelijking van allerlei talen, onder andere van het Oudengels, Oudhoogduits , Oudnoors en Gotisch, kwam hij tot de conclusie dat de sterke werkwoorden eigenlijk het oorspronkelijke systeem waren. De zwakke werkwoorden (‘gelykvloeyende verba’) zijn een jongere vernieuwing van het Germaans. Ook liet hij zien dat de sterke werkwoorden bij nader inzien helemaal niet zo grillig en chaotisch zijn als men op het eerste gezicht soms denkt. Ze volgen bijna allemaal enkele welomschreven patronen. Er is met dat prachtige boek van Lambert ten Kate weinig gedaan. Misschien doordat het in het Nederlands was geschreven. Bijna honderd jaar later vindt Jacob Grimm het wiel opnieuw uit, in zijn baanbrekende boek Deutsche Grammatik (1819). Overigens verwijst hij in een voetnoot met veel waardering naar de Nederlander Ten Kate. Grimms boeken werden wél veel gelezen. En vandaar dat we nog steeds de terminologie van Grimm gebruiken, en spreken van ‘sterke’ en ‘zwakke’ werkwoorden. De groep wordt kleiner De toestand is nu zo dat er ongeveer honderdvijftig sterke werkwoorden zijn5 (nog afgezien van een paar speciale gevallen). De andere zijn allemaal zwak, en dat is een overweldigende meerderheid. De ans, onzeAlgemeneNederlandseSpraakkunst,dieoverigenslievervan‘onregelmatige ’ werkwoorden spreekt, geeft een opsomming (blz. 87-94). Ook al zijn de sterke werkwoorden dus het oudere type, en zijn de zwakke werkwoorden er pas later bij gekomen, intussen zijn de zwakkedoorhunovergrotemeerderheidhet‘gewone’typegeworden, [18.217.144.32] Project MUSE (2024-04-23 23:46 GMT) 67 en moeten we de sterke de ‘uitzonderingen’ noemen. Die toestand is bepaald niet van vandaag of gisteren, want ook in de middeleeuwen waren de sterke werkwoorden al ver in de minderheid. Enzoalsdatzovaakgebeurtintaal:hetonregelmatigemoetopden duur wijken voor het regelmatige. De minderheid gaat zich aanpassen aan de meerderheid. De kleine groep ‘uitzonderingen’ wordt nog kleiner. Heel wat oorspronkelijk sterke werkwoorden zijn in de loop der eeuwen zwak geworden. Zo was in het Middelnederlands de verleden tijd van lachen nog: loech (ook al is het voltooide deelwoord tot op de dag van vandaag gelachen gebleven, sterk dus; en niet geworden tot gelacht). En van wassen is het oudere wies ook vervangen door het zwakke waste (hoewel gewassen niet vervangen werd door gewast). Detochalrelatiefkleinegroepvandesterkewerkwoordenkalftverder af. Maar het gebeurt verbazend langzaam, en niet erg rechtlijnig. De taaie levenskracht C.B. van Haeringen schreef in De Nieuwe Taalgids van 1940 een bekend geworden artikel onder de titel: ‘De taaie levenskracht van het sterke werkwoord’. Daarin lezen we: ‘Wie...

Share